Henrick Ruthers armehuyse


 
In 1546 kocht Henrick Gerrits Ruyter een huisje in de Nieuwstad dat hij bestemde voor de armen. Tot 1571 werden er rond dit huisje nóg 18 armenhuisjes gebouwd of gekocht. De geschiedenis van deze huisjes wordt in dit eerste deel uit de doeken gedaan. Eind 18e eeuw bouwde de St. Anthony Groote Broederschap op dezelfde plek een hofje: het Ruitershofje. Dit hofje wordt in deel 2 behandeld. In 1898 kwam dan het nieuwe Ruitershofje aan de Berkelsingel gereed. Daarover zal het derde deel gaan.


Het was in de middeleeuwen niet ongewoon dat rijke burgers woningen aankochten met het doel om daarin arme mensen gedurende hun leven te laten wonen. Dat was zeker niet alleen uit oogpunt van liefdadigheid; minstens zo belangrijk was het zielenheil van de weldoener zelf. Immers, door het doen van goede werken kon je je ziel van alle zorgen en beklemming bevrijden, met name na de dood.
Het bewonen kon gratis zijn maar soms werd ook een gering bedrag ineens in rekening gebracht, waarmee in de toekomst herstelkosten konden worden betaald.

Al werden de bewoners van deze woningen wel degelijk ook eigenaar, het recht van collatie bleef in handen van de stichter en zijn erfgenamen; zij bepaalden wie er in de woningen mochten komen wonen.
Ook binnen de familie Ruyter kennen we verschillende van dit soort armenhuizen.

Op 1 augustus 1472 maakt Ermgart Ruyter haar testament op - zie "Testament Ermgart Ruyter, 1472" - waarin ze ondermeer vijf huizen op de Nijestat bij Basseroirt schenkt, om er armen in te laten wonen. De pastoor van de Nieuwstadskerk krijgt jaarlijks 8 pond om de huizen te onderhouden en te zorgen dat alles goed verloopt. Ook in 1555 wordt gesproken van de Armgart Ruythershuysjes in Bachgerort.
Deze huisjes worden pas in 1621 door de familie Ruyter verkocht en de opbrengst wordt belegd in het Ruitershofje.

Ook een aantal andere leden van dezelfde familie wordt genoemd in verband met armenhuisjes:
  • In 1513 kopen Zwene, Gerrit Ruythers dochter en Anne, Lambert Holtsniders dochter een huisje in de Bakkerstraat met de bedoeling om er armen in te laten wonen. Dit huisje staat er overigens nog steeds, zie Bakkerstraat 10.
  • In 1546 koopt Henrick Ruyther Gerritsz. de Jonge een huisstede met de daarop staande muren op de Nieuwstad, aan de Lokenstraat.
  • In 1555 is reeds sprake van „Henrick Ruthers armehuyse” en in 1570 kopen Henrick Ruither Gerritsz. en Juffer Geertruid van der Hell het naastgelegen huis en hof in de Lokenstraat, op de Nieuwstad.

En dit is pas het begin want in de daaropvolgende jaren kopen en bouwen Henrick en Geertruit nog meer huisjes in dit buurtje, totdat het er 19 zijn, en in 1571 wordt als afsluiting een gedenksteen geplaatst met als tekst:

Anno 1571 hebben Henrick Ruitter Gerrit Soe[n], en
Joffer Geritruit va[n] Helle si[n] huisfrow dese Armen
Huise[n] doe[n] maeken.


Nadat Henrick kort voor 1575 was gestorven en Geertruit niet al te lang daarna, ging het collatierecht over op Lumma Ruyter, dochter uit een eerder huwelijk van Henrick met Wilhelma Kreynck. Zij was getrouwd met Casijn van der Hell, en na haar overlijden in 1638 ging het recht van collatie over naar zijn familie. De bemoeienissen van de famlie Ruyter met het Ruitershofje waren daarmee nog niet gedaan; nog in 1677 vermaakte Johan Ruyter tot Vieracker - kleinzoon van de stichter - 2000 gulden aan het Ruitershofje: een enorm bedrag. Elk jaar moest de rente hiervan (80 gulden) aan de bewoners van het hofje worden uitgekeerd. Het jaar daarop overleed Johan als laatste van zijn geslacht.

Toen de familie van der Hell later uit de stad vertrok werd het recht (en de 2000 gulden) in 1729 overgedaan aan plaatsvervangend landdrost van Zutphen Joost Schomaker, en nadien op zijn zoon Herman. Uit deze overdrachtsakte:

[…] In de stadt Zutphen staen twintig huisen ofte huisjens, een in de Backerstraet, ende in de Nieuwstadt omtrent ’t Gasthuis, acht in de soogenoemde Ruiters- ofte Hellengang, drie aen de straet, ende acht in ’t straetjen nae de Beeck […]


Het hierin genoemde gasthuis is het Oude en Nieuwe Gasthuis. Opvallend is de rest van de tekst: acht in de Ruitersgang, 3 huisjes aan de straat (Gasthuisstraat), en acht in het straatje naar de beek (Gasthuisstraatje). In deel 2 kom ik hierop terug.

Genoemde Herman Schomaker schopte het dan wel tot secretaris van de Graafschap en stond bekend als succesvol jurist, op financieel gebied was hij geen ster. Het ging van kwaad tot erger en in 1782 werd hij failliet verklaard. Herman vertrok op stel en sprong met onbekende bestemming. Zijn inboedel en omvangrijke bibliotheek werden in het openbaar verkocht.
Het bezit van het Ruitershofje had vrijwel geen waarde, maar toch kocht St. Anthony Groote Broederschap het hofje voor 140 gulden. Als ze al hadden gehoopt dat de 2000 gulden hier nog deel van uit maakte, kwamen ze bedrogen uit. Die werd niet in de failliete boedel aangetroffen...  Duidelijk is wel dat de broederschap zich bij de aankoop uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de armen.

Behalve het recht van collatie behelste de aankoop ook het beheer en onderhoud van het Ruitershofje. Dat bleek een flinke opgave met een kostenpost die de mogelijkheden van de broederschap tot het uiterste zou aanspreken.

Het volgende deel zal de bouw van het vernieuwde Ruitershofje door de St. Anthony Groote Broederschap behandelen.





Jaap Ruiter





Opmerkingen? Foutje gevonden?   Opmerkingen?
Meld het via het reactieformulier!