Friezen in Amsterdam


 
Frank Baardman schreef ter gelegenheid van de familiedag van de nakomelingen van Klaas Ruiter en Sjoukje Zwaal / Sjoukje Bangma een boekje met anekdotes en ook een stamboomfragment. Met toestemming van de familie mocht ik een paar leuke verhalen overnemen, die Frank opgetekend heeft uit de mond van 'tante' Jettie en 'oom' Sije.


Omstreeks 1890 verhuisden Bartele Ruiter en Martentje de Jong met hun nog thuis wonende kinderen, uit Friesland naar het verre Amsterdam. De reden daarvan was, dat hun houten beurtschip, waarmee het brood werd verdiend, door houtzwam was aangetast. Herstel was niet mogelijk en omdat er in die tijd geen verzekeringen waren, betekende dit het einde van de inkomsten. De familie kwam in Amsterdam te wonen in de Spaarndammerbuurt. Vader Bartele werd nachtwaker in de nieuwbouw. Dit werk heeft hij vele jaren gedaan.

Zoon Klaas groeide op en was een ijverige leerling van de Lagere School, met daar achter aan het 7e en 8e leerjaar. (Dit was een Gemeenteschool, die in die tijd geen naam hadden maar een nummer. Dat is nog terug te vinden in de boekjes van Theo Thijssen). De Gemeente Amsterdam gaf prijzen uit aan heel goede leerlingen. (Dit prijzenfonds is destijds door een rijke zeeman aan de Gem. Amsterdam geschonken). Klaas kreeg een houten schrijfcassette en een zilveren vestzakhorloge met inscriptie. (Helaas is dit horloge later bij een juwelier zoek geraakt). Dochter Antje is jong overleden aan de toen veel voorkomende ziekte T.B.C.
Vader Bartele was een maagpatient. Hij leed daar erg veel pijn aan. Klaas heeft vaak de nachtwake voor zijn vader waargenomen om vervolgens overdag naar zijn eigen werk te gaan. Het waren zorgelijke tijden met lage verdiensten.Toen de maagkwaal tenslotte maagkanker werd, kon vader Bartele niet meer werken. Niet kunnen werken betekende in die tijd geen inkomsten. Klaas heeft toen de huur voor zijn vader en moeder betaald. Dat was ongeveer f 2,50 per week, terwijl de verdiensten ca f 11,-- per week waren.
Na het overlijden van zijn vader, heeft Klaas zijn moeder bij zich in huis genomen tot haar dood. In het jaar 1924 overleed de moeder van Klaas en een kleine week later stierf zijn vrouw, Sjoukje Zwaal. Zo bleef hij achter met vijf kinderen (Bartele, Sijbrand, Jacob, Hendrikje en Sije). Het gezin viel uiteen omdat enkele kinderen werden ondergebracht bij familie.
Om het gezin weer bij elkaar te krijgen zijn er huishoudsters gekomen. Deze vrouwen gingen er van uit dat deze dienstbetrekking uiteindelijk zou uitmonden in een huwelijk. Zo gauw ze er erg in kregen dat Klaas daarvan niet gediend was, lieten ze de boel prompt verslonzen. Na een poos zo door getobd te hebben, kwam Klaas in aanraking met Sjoukje Bangma. Zij waren beiden lid van de Friese Vereniging in Amsterdam en zongen in het friese koor. Zij zijn getrouwd op 14-10-1926 en kwamen te wonen in de Jan Evertsenstraat 72 '' te Amsterdam-West.
Toentertijd was dat een geheel nieuwe woonwijk. In 1928 is daar hun dochter Jetsche Martha geboren.


● Meer herinneringen (door Sije Ruiter)

CULINAIR
Op culinair gebied had oma Ruiter-Bangma opmerkelijke gaven. Een aantal van de gerechten die ze in het kader van de dagelijkse voedselvoorziening op tafel wist te zetten leven nog voort in mijn herinnering op dat gebied.
Een van de hoofdgerechten van een maaltijd was een rijstgerecht, bestaande uit drooggekookte rijst, die werd opgediend in een grote schaal en afgedekt met tomatensaus en vele plakken hardgekookt ei. Al met al een gewaardeerde afwisseling in de reeks burgermansmaaltijden van aardappelen, groente en vlees of gehakt. Een ander hoofdgerecht was snert met drijfijs. Dat is erwtensoep met plakken spek, die op plakken roggebrood werd gegeten. Voorwaar een stevig maal.
Een derde variant op het stramien was de trommelkoek. Het beslag daarvoor werd in een geribbelde (staande ribbels) blikken trommel gedaan, afgedekt met een blikken deksel dat met een kruistouw werd vastgezet. Dit hele geval werd te water gelaten in een grote pan en au bain marie gaargeprutteld. Na de reglementaire kooktijd was de koek gereed voor de consumptie, werd in dikke plakken gesneden en opgediend met boter en suiker. Meestal werd de maaltijd besloten met karnemelkse pap.
Op het gebied van broodbeleg is de gebakken haring in het zuur een onvergetelijke grootheid. In de Jan Evertsenstraat waar we toen woonden werd 's zaterdags een zogenaamde Hulpmarkt gehouden, waar van alles te koop was in de consumptieve sfeer. Oma kocht daar 'panharing' à raison van honderd voor een gulden. Nadat ze van de kop ontdaan, opengesneden en schoongemaakt waren, werden ze in de koekenpan gebakken en na afkoeling in een weckfles gevleid en onder de azijn gezet. Na een aantal dagen was de azijn voldoende ingetrokken in de haring en was die geschikt voor consumptie. Het was in ons gezin een algemeen gewaardeerd broodbeleg. Toen mijn broer Bart pas getrouwd was hebben we hem nog wel eens een pot haring in 't zuur gebracht en daar was hij erg blij mee, hoe goed zijn Rie ook voor hem zorgde. Inmiddels is die vorm van gebakken vis ook in de winkels te koop. De visboer, die iedere woensdag ons dorp bezoekt heeft altijd wel een pot in voorraad en ook in de supermarkt is het een bekend artikel.

ZONDAGMORGEN
Lang geleden, toen ik nog bij mijn ouders thuis woonde, hing ik op een zondagmorgen wat rond vóór kerktijd en zong voor mezelf het schone lied 'Hoog is de zolder, laag is de vloer, scheel is mijn zuster en mottig mijn broer'. Opa ving die tekst op, sprak zijn afschuw uit en ried mij aan om als voorbereiding op de kerkgang een keuze te maken uit de 150 psalmen. Die overgang was mij te groot en ik zweeg verder.
Zwijgen deden wij als kinderen ook als opa 's zondagsmorgens in gevecht was met zijn schoongewassen en plankstijve boord, waar zijn zondagse stropdas niet doorheen wilde glijden, hoe hard hij ook aan het linker- of rechtereinde van de das trok. De oorzaak van dit ongerief lag, denk ik, bij de wasserij, die bij het strijken van de boord geen of onvoldoende ruimte liet voor de stropdas. Eén keer liep deze worsteling plotseling af toen opa de das in twee stukken trok. Onder zulke omstandigheden doen kinderen er goed aan zich van commentaar te onthouden en eerbiedig te zwijgen, want noch medeleven, noch kritiek vallen dan in goede aarde.

SCHEREN
Tot op hoge leeftijd heeft opa zich dagelijks geschoren met zo'n ouderwets scheermes. Dat bestond uit een heft, waarin als bij een zakmes het vlijmscherpe mes kon worden weggeklapt. Het scheren gebeurde staande in de keuken,want daar hing de spiegel op goede hoogte en was water bij de hand. Het was een bezigheid, waarbij hij geen afleiding duldde en waarop hij zich volledig concentreerde. Eerst werd het mes 'aangezet', dat is geslepen op een speciale riem, waarvan het ene einde met een haak aan de kruk van een deur werd vastgezet, het andere einde in de linker hand werd gehouden, zodat de riem strak stond en met de rechterhand het mes over de riem kon worden gehaald. Die riem werd op gezette tijden behandeld met een mengsel van slaolie en as van verbrande kurk, een fijnkorrelig slijpmiddel. Nadat opa zich had ingezeept werd het mes met vaste hand over de verschillende delen van het gelaat en hals bewogen om de baardstoppels weg te nemen. Eventuele snijwondjes werden behandeld met een natgemaakt blok aluin of in ernstige gevallen met een stift helse steen. Zoals gezegd, dit scheren eiste opa's ongedeelde concentratie en volledige rust rondom zich. Dat verhinderde mij niet tussen de aanrecht en zijn rug door te lopen. Zijn reactie was van dien aard dat het bij één zo'n doortocht is gebleven. Toen opa's hand door zijn ouderdom niet meer zo vast was, is hij overgeschakeld op veiliger scheerapparaten, waarbij hij zich niet meer zo'n vervaarlijk mes op de keel hoefde te zetten.

BOOTTOCHT
In het begin van de jaren dertig werd Amsterdam nog omringd door landelijk gebied met tuinderijen, boerenweteringen en grasland, kortom een gebied om in te spelevaren. Opa, getooid met zo'n platte strooien hoed, huurde een roeiboot en met oma, Riek, Jettie(?) en mij roeide hij dit mooie gebied in. Na een eind geroeid te hebben legde hij aan bij een stuk weiland met een hooiberg erop. waar met op ons gemak tegenaan gingen zitten. Misschien hebben we wat gegeten op gedronken, dat weet ik niet meer, maar hoe dan ook, op zeker ogenblik gingen Riek en ik onszelf vermaken met elkaar rondom de hooiberg achterna te zitten. Opa had zijn hoed afgezet en in het gras gelegd. Alles ging goed totdat ik in mijn haast om Riek in te halen niet goed uitkeek en op de strohoed stapte, die als een krans om mijn enkel kwam te zitten. Nadat opa zich met moeite enigszins van het verlies van zijn strooien dakje had hersteld heeft hij zich die dag verder beholpen met een zakdoek met knopen op de vier punten. Opa is wel vaker minder gelukkig geweest met een hoed: eens kocht hij een bolhoed. Hij vond dat een stijlvol hoofddeksel. Oma had een andere visie en noemde het een 'stippantsje', dat is het friese woord voor juspannetje.




Opmerkingen? Foutje gevonden?   Opmerkingen?
Meld het via het reactieformulier!