Opslag en transport





Het skuren Bij het skuren werkten de turfmakers altijd met tweetallen tenzij de turfmaker al grote zonen had. Met zijn tweeën ging het allemaal wat makkelijker en vlugger. De ene dag deden ze de turf van de ene turfmaker, de andere dag die van de andere. Het waren vaak jaar in, jaar uit, vaste tweetallen.
Als het droog weer was begonnen ze 's ochtends om half vijf, uiterlijk om vijf uur. Het was dan eigenlijk nog nacht. Op de beide uiteinden van de bok werden petroleumlampjes gebonden aan de vaarbomen waarmee de bok was vastgezet. 's Morgens vroeg kon men overal in de polder de lantaarnen zien flikkeren. Het was een mooi gezicht, jammer dat je er zo hard bij moest werken... Als het nog pikdonker was zag je bij het licht van die walmende dingen niet veel. Het waren maar glimworpjes in de tuin.
Hoewel niemand wat met de rest te maken had, begonnen alle turfmakers tegelijkertijd. Als je 's ochtends laat was, was je 's middags ook laat en dat wou niemand tegenover de anderen laten blijken. Diegene die op een wat moeilijker plek in de polder moesten werken, begonnen dus nog wat vroeger.
In goed twee, twee-en-een-half uur hadden de beide mannen 10 roeden turf, (dat zijn ongeveer 10.000 turven), in de bok geladen, tot zes of zeven lagen boven het gangboord. Het water sloeg er dan soms overheen, maar er kwam weinig water in de bok, zo dicht waren de turven tegen elkaar gestapeld.
Als de bok vol was ging elke turfmaker even naar huis om te ontbijten, wat meestal niet zo lang duurde. Het hing er van af hoe vlot het die ochtend allemaal gegaan was.
Met het brood achter de kiezen voeren de mannen de bok dan snel naar de hoopsteden of de turfschuren om te lossen. Dit lossen moest ook met het nodige overleg gebeuren en was behoorlijk zwaar want de turven kwamen hoog in de stapel. Om een uur of drie 's middags hadden ze de bok dan leeg en brachten hem alvast terug naar de plek waar ze de volgende dag verder zouden gaan. Als ze al rond drieën klaar waren, waarom begonnen ze dan zo vroeg? Dat had te maken met het weer. De ervaring leerde hier : hoe later op de middag, hoe meer kans op regen. Bij regen werd het werken met turven een grote bende, dus dat wilde men liever vermijden.

Trammelant met de boeren De volgende anekdote geeft een aardig beeld van hoe bot en onverschillig de turfmakers konden zijn.
In de Kampen (polder bij Oldeouwer) was het in het begin van de vervening met het skuren een dolle boel. De vaart lag hier langs de weg, achter het veenland lag boerenland dat niet verveend werd omdat er helemaal geen klijn in de grond zat. Vóór de vervening lagen er allemaal dammen in de vaart om in het achterliggende gebied te kunnen komen, maar toen de vaart een vaarweg werd ruimde men die dammen op en verving ze door losse vlonders waar de boeren met hun karren over konden rijden. Ze moesten er elke dag overheen om hun koeien te melken.
Met een lege bok konden de turfmakers makkelijk onder de vlonders door, maar met een volle bok lukte dat niet. Dan moesten ze dus de planken eerst aan de kant trekken, en achter hun weer terug over de vaart leggen. Zo verknoeiden ze veel tijd en dat kwam de turfmakers slecht uit. Maar ze hadden een simpele oplossing : ze voeren in volle vaart tegen de vlonders aan en dan werd het buigen of barsten. Ze waagden de bok eraan, maar die hield het wel. En als er al wat averij was, wel daar was de baas goed voor... Zo'n geladen bok met een flinke vaart was niet makkelijk te stoppen en dus schoven de vlonders al of niet kapot aan de kant. In het meest gunstige geval trokken de turfmakers zelf de planken van de kant en smeten die in de vaart. Als de boeren dan terugkwamen van het melken moesten ze eerst hun vlonders opzoeken. Eer ze hun melkkar dan thuis hadden, was het al middag.
Men kan begrijpen dat de boeren hier slecht over te spreken waren. De verstandhouding met de turfmakers was toch al niet zo best, en met dit soort akties werd het er niet beter op. Het regende klachten bij het polderbestuur, die de veenbazen tot de orde riep en hun aanmaande om hun turfmakers op hun plaats te zetten. Maar als de veenbazen zelf geen schade hadden aan de bok dan vonden ze het allemaal wel best. Met de verhouding tussen boeren en veenbazen was het al niet veel beter gesteld. Ze hadden vaak tegengestelde belangen : in de zomer wou de veenbaas het waterpeil in de polder natuurlijk zo laag mogelijk hebben, maar de boeren hadden liever flink wat water in de sloten.
De polder was verantwoordelijk voor de toegang van het boerenland en moest de vlonders weer in orde maken. De politie kwam er zelfs aan te pas en de boeren dreigden met gerechterlijke stappen. Toen besloot het polderbestuur een man aan te stellen die een oogje in het zeil moest houden en zich misdragende turfmakers moest aangeven. De eerste paar dagen ging het goed, maar de turfmakers waren het toen flink zat. De opzichter kon toch maar op één plaats tegelijk zijn, en terwijl hij bij de ene vlonder de wacht hield werden de overige vlonders de vaart ingetrokken en meegenomen naar het turfland waar ze in een petgat werden gegooid.
Het polderbestuur heeft toen voor veel geld draaibruggen laten plaatsen en gedreigd deze gedurende bepaalde uren op slot te doen als de turfmakers niet ophielden met het vernielen van de vlonders. Daarmee hadden de turfmakers deze strijd verloren.

Bij het skuren duurde het wel enige tijd voordat alle turf van het land was. Een enkele keer kwam er wel eens een schipper die meteen turven wou laden. In zo'n geval konden de beide turfmakers wel twee bokken op een dag doen, omdat het laden van het schip sneller ging (de turven gingen omlaag het ruim in, en niet omhoog de stapel op). Maar de schippers moesten dan wel echt verlegen zitten om turf. De turf van het land was nog lang niet zo droog als de turf uit de schuur.

Het laden van een schip 's Morgens vroeg om vijf uur begon het laden van een schip dat naast de turfschuur in de opvaart lag. Alle turfmakers van een veenbaas hielpen dan mee. Het laden van een schip kon met tien man nog wel een dag of drie duren. Meestal was al bekend dat het schip er aan kwam. De schipper kon een turfmand in de mast hijsen als een schip de veenderij binnenkwam, als teken voor de laders. Ook werd daarvoor wel een soort galg, de lawei, gebruikt. Over de kale vlaktes was dat goed te zien.

Het laden werd per dag betaald en niet volgens het aantal uren maar volgens het aantal pauzes. Dat zat zo. De dag was verdeeld in vier pauzes, die 's zomers langer duurden dan 's winters. De eerste pauze was om 9 uur, de tweede om 12 uur, dan eentje om 3 uur 's middags en de laatste aan het eind van de dag als het te donker werd om te werken. De pauze die ze niet volmaakten, werd ook niet uitbetaald. Begon het dus om 11 uur 's ochtends zo hard te regenen dat er niet verder gewerkt kon worden, dan kregen de mannen de voorgaande twee uren niet uitbetaald. Een vreemde regeling die in het nadeel was van de turfmakers. Het stimuleerde hen om zo lang mogelijk door te werken in slecht weer, en dat was niet zonder risico want in de turfschuren kon het verschrikkelijk tochten.
Om 8 uur kwam de schipper met koffie. Dat was een vaste regel (een ijzeren wet). De schippersvrouw moest voor de koffie zorgen, maar ze mocht geen open vuur gebruiken zo vlak bij de turfschuur. Om 9 uur kwam de schipper met de fles en een romer zonder voetje. De vrouwen die meehielpen met laden sloegen de borrel net zo makkelijk achterover als de mannen. Om 11 uur weer een borrel en om 12 uur koffie. Om 3 uur een borrel en om 4 uur koffie en een korte pauze.
Om half zeven ging iedereen een half uurtje 'kluten' zoeken voor de schipper en die werden voorin het schip geladen. De 'kluten' of 'brutsjes' waren de gebroken turven die de schipper zelf mocht houden. Een schipper die krenterig was met de borrels hoefde niet te rekenen op veel kluten, en dus ging een 'verstandige' schipper regelmatig met de fles langs om de turfmakers goed te stemmen...

De turven werden in grote manden, waar 50 turven in pasten, aan boord gebracht. Vier volle manden was 100 paar turven, en daarvoor werd een krijtstreepje op de plank gezet. Vier streepjes en een schuine overdwars (een blokje) stond dus voor 1000 turven. 's Avonds telden ze dan de blokjes en zoveel keer 1000 turven waren er geladen. Als er door alle drank wel eens vergeten werd een streepje te zetten, was dat in het voordeel van de schipper. Nóg een reden om niet te zuinig met de jenever te zijn...
Elke turfmaker had zijn eigen mand en deze was gemerkt omdat de manden bij het laden al snel door elkaar raakten.
Aan het eind van de dag kon iedereen zijn eigen mand terugvinden en weer meenemen naar huis.
In een schip van 80 ton paste precies één vak uit de turfschuur, dus zo'n 100.000 turven. Die turven stonden dan hoog op het schip opgestapeld; zo hoog dat de schipper aan het roer staande er niet meer overheen kon kijken. Met een verlengstuk aan het roer en een wat hogere positie lukte het dan toch nog.

Voor een groot deel bleef de turf in Friesland; vooral het kleigebied en Leeuwarden waren grote afnemers. Vanaf 1885 werd ook Noord-Holland, en vooral Amsterdam, een grote afnemer van de Friese turf. Hier stookte men vooral sponturf. In Friesland was baggelaar meer in trek.



Tenslotte... Waar de turf uit de grond gehaald was, bleef het water achter. Zo zag het 'landschap' bij Gersloot er rond 1900 uit, ondanks allerlei verordeningen met betrekking tot het onverveend laten van stroken land tussen de petgaten. Uit winstbejag werden die ribben zo smal gemaakt dat ze bij stormweer gemakkelijk konden wegspoelen. Het heeft de nodige moeite gekost om uit dit uitgestrekte plassengebied opnieuw bouwland te maken!







Opmerkingen? Foutje gevonden?   Opmerkingen?
Meld het via het reactieformulier!